Dag Plato, dag Kant!

De opeenvolgende vaste houdingen met hun zienswijzen, de gestandaardiseerde episodes van je leven, pleeg je als een slaapwandelaar aaneen te rijgen. Je laat de ene los en lijkt als vanzelf in de volgende te schieten. Door je te bepalen tot opeenvolgende situaties, gedirigeerd door de macht der gewoonte en allerlei vertrouwde situationele prikkels belichaam je je werkelijkheid met je houdingen. Zo maak je elke dag een tocht door allerlei ruimten, waarbij je telkens als je de volgende betreedt mentaal terugschiet naar de vorige keren dat je deze ruimte betrad. Je kunt dan meteen beschikken over de ervaringen en kennis die je daar al eerder hebt opgedaan.

Als je deze automatismen meer bewust wilt ervaren en bestuderen kun je af en toe een monitoring moment inlassen. Daarin ga je na waar je je precies mee bezighoudt, hoe dat gaat, wat daaraan voorafging en wat je hierna gaat doen. In hoeverre is dat inderdaad waar je je mee bezig wilt houden? Niets is zo verhelderend als het gewone en alledaagse ter discussie stellen. Wijsheid!

Zo weinig welbewuste aandacht aan je houdingen besteden heeft ook grote voordelen. Zodoende kun je namelijk vrijwel je gehele bewustzijn spenderen aan je bezigheden en ervaringen in die situatie. Je moet dat ook wel zo aanpakken gezien de geringe capaciteit van je bewustzijn. Hermann Ebbinghaus sprak in dit verband niet voor niets van de ‘nauwte van je ziel’. Je kunt je nu eenmaal maar met één ding tegelijk ten volle bezig-houden.

Hermann Ebbinghaus (1850 -1909) was een van de eerste psychologische onderzoekers, vooral bekend door zijn onderzoeken over het geheugen.

 

 

Toch is dat niet het enige. Om je daden en ervaringen op de voorgrond te laten treden en ze waar te nemen, moet je ze tot figuur kunnen maken. Dat wil zeggen dat je ze afzet tegen een achtergrond die niet speciaal de aandacht trekt. Alleen dan gaan ze leven, kun je ze be-leven en je er bewust van zijn. Je bewust zijn van een object vereist dus dat het als figuur afsteekt tegen een achtergrond.

Houdingen nu zijn opvallend geschikt om de rol van achtergrond te spelen. Ze zijn namelijk vertrouwd, voldoende onveranderlijk en trekken niet nodeloos je aandacht. Zo vertrouwd ook dat je ze hun gang kunt laten gaan, zonder je zorgen te hoeven maken over allerlei onverhoopte verrassingen. Daarom kun je houdingen uitstekend als een achtergrond gebruiken waartegen je daden en ervaringen voldoende afsteken.

De nadruk op de wetmatigheden van de figuur heeft de achtergrond als zelfstandig verschijnsel aan het oog onttrokken. Het enige wat de psychologie over achtergronden meldde, was dat zij niet nodeloos de aandacht mochten trekken. De verbinding tussen houding en achtergrond maakt echter een nadere invulling van het begrip achtergrond mogelijk.

Als houdingen inderdaad als achtergronden dienen, betekent dat dat er niet één universele achtergrond is, maar dat er allerlei verschillende zijn. Het beeld van dat ene universele projectiescherm op de achterwand van je hersenbioscoop vloeit slechts voort uit de manier waarop de psychologie figuur en achtergrond heeft bestudeerd. Namelijk in het laboratorium, losgekoppeld van hun natuurlijke omgeving. Dit was en is in de academische psychologie trouwens gebruikelijk, met alle onzinnige gevolgtrekkingen van dien. Hierdoor kon de achtergrond doorgaan voor een constante en niet als iets met een eigen plek, dynamiek en verbindingen.

Door achtergronden te koppelen aan houdingen wordt ook duidelijk dat een achtergrond geen gegeven van hogerhand is, maar het resultaat van veel eentonige zelfwerkzaamheid. Zo moet je je een houding eigen maken en leren wat zij allemaal in-houdt en te betekenen heeft. Dit vergt veel herhaling om een en ander steeds verder te verfijnen en te automatiseren. Dit valt je allemaal niet op omdat je al dat werk automatisch afhandelt. Zo neem je binnen situaties telkens als vanzelf houdingen met een bijbehorende zienswijze aan. Deze houdingen houd je vervolgens aan zolang die situatie aan de orde is, zonder dat je er omkijken naar hebt. Als er zich nu iets ongewoons voordoet, steekt dat duidelijk af tegen de relatieve onveranderlijkheid van deze achtergrond. Zo kun je vrijwel automatisch nagaan of er iets ongewoons in je verdere omgeving voorvalt, wat wel je aandacht behoeft. Al met al, vereist de juiste houdingen aannemen en vol-houden veel geestloos routinewerk, waar je amper weet van hebt, maar dat je wel in staat stelt het leeuwendeel van je bewustzijn te gebruiken voor wat je wel de moeite waard vindt.

De psychologie zag achtergronden dus niet als verschijnselen met een eigen actieve bijdrage aan de functies en betekenissen van de figuur. Maar door uit te gaan van houdingen als achtergronden wordt duidelijk dat achtergronden verre van leeg, betekenisloos en passief zijn. In tegendeel, zij zijn gekoppeld aan zienswijzen of schema’s, geautomatiseerde scenario’s die je voorzien van relevante kennis en routines en je aandacht richten. Deze scenario’s trekken niet nodeloos je aandacht. Ze reiken echter wel discreet allerlei volgende stappen en eventuele alternatieven aan, telkens wanneer je ze nodig hebt. Over functionele automatisering gesproken! Overigens betekent schema in het oud-Grieks ook houding.

Achtergronden zoals we die nu hebben beschreven zijn kennelijk wel van veel grotere invloed op de uiteindelijke betekenis en functie van de figuur dan je beseft. Dit heeft ook grote filosofische consequenties. Als de functie en betekenis van alles wat aan jou verschijnt afhankelijk zijn van een specifieke achtergrond vervliegt namelijk ook elke aanspraak op universele waarheid van wat je zegt over wat er aan je verschijnt. Een dergelijke waarheid is immers in grote mate contextueel bepaald. Daarmee is ook het hele idee van één universele waarheid een holle frase geworden.

Deze vaststelling raakt aan de ideeën van Ludwig Wittgenstein over taalspelen, ook al is zijn benadering ‘taliger’ dan de onze. Een taalspel verwijst naar de taal die zich ontwikkelt voor gebruik in een bepaalde context. Voorbeelden zijn de bouw, een wetenschap, het verkeer, keukens enzovoort. De betekenissen van woorden en zinnen daar kun je niet zinvol generaliseren naar andere taalspelen. Pogingen toch tot algemene betekenissen van woorden te komen, los van hun toepassing in de desbetreffende context, leiden volgens Wittgenstein daarom tot niets. Hiermee verwijst hij ook tal van filosofische stelsels naar de schroothoop. Terecht, naar onze mening. Dag Plato, dag Kant! Dit geldt trouwens ook voor een groot deel van de thema’s in de academische psychologie en waarschijnlijk ook voor grote delen van veel andere academische disciplines.

De hechte verbondenheid van houdingen, achtergronden en zienswijzen maakt ook duidelijk dat je mentale functioneren inderdaad nog meer is ‘belichaamd’ dan je doorgaans beseft. Zonder houdingen zou doelgericht bewust functioneren in het alledaagse leven niet mogelijk zijn. Dit maakt benaderingen die uitgaan van een wezenlijke scheiding van lichaam en geest dan ook nog minder waarachtig.